Mijn eerste baan duurde 27 jaar
“Ik had Chinees en Japans gestudeerd, en ik was voormalig zwemkampioen. In 1965 begon ik met stukjes schrijven als freelance journalist. Ik schreef onder andere voor Het Parool, en later voor de Haagsche en de Westlandse courant.
Te pas en te onpas werd mij gevraagd om ergens heen te gaan en verslag te doen. Maar een echte baan was het niet. Ik kreeg kinderen, schreef en deed er tal van andere dingen naast. Zo was ik, via de sport, in die tijd al politiek actief. Tot mij in 1977 werd gevraagd om me kandidaat te stellen als Tweede Kamerlid. Het kabinet-Den Uyl was gevallen, en de VVD stond torenhoog in de peilingen.
Op de dag van de verkiezingen werd ik om vijf over twaalf ‘s nachts Kamerlid. Toen werd duidelijk dat een restzetel van de KVP naar de VVD ging. De volgende dag zat ik meteen in de Tweede Kamer. Ik weet nog precies wat Wiegel zei: ‘Ik wil Terpstra van harte feliciteren dat ze als laatste heeft aangetikt.’
In die tijd kende Nederland geen sportcultuur, niet zoals in Amerika. Dat ik een oud-zwemkampioen was, dat was in de Kamer in eerste instantie dan ook meer een handicap. ‘Een topsporter kan niet veel zijn, en een oud-zwemster is al helemaal niks’, was toch al snel het idee. Ik trok me er niks van aan, ik moest er een beetje om grinniken eerlijk gezegd.
Plotseling was ik zeven dagen in de week in touw als Kamerlid. Prachtig vond ik het. Als journalist ben je nieuwsgierig naar duizend dingen. In de Kamer sta je in het centrum van het politieke nieuws, dat vond ik ontzettend interessant. De journalistiek is voor een Kamerlid een ideale vooropleiding: je leert hoofd- en bijzaken scheiden, met een deadline omgaan. En je leert leesbare teksten maken voor een grote groep mensen.
In die tijd was Anne Vondeling Kamervoorzitter. Hij was een campagne begonnen om in de Kamer meer ‘huis-tuin-en- keuken-Nederlands’ te spreken. Na een paar maanden hield ik mijn maidenspeech. Het ging over de milieuwet, over de ozonlaag en dat soort dingen. Ik had een mooi verhaal voorbereid, net zoals een journalist een essay schrijft. Na afloop kreeg ik te horen: ‘goed verhaal, maar wel een beetje oppervlakkig.’ Omdat het niet in jargon, maar in normaal Nederlands was uitgesproken. Men had weinig fiducie in mij als oud-zwemster, bleek maar weer.
Mijn eerste baan heb ik 27 jaar volgehouden, met een pauze van vier jaar als staatssecretaris. Ik heb nooit het idee gehad dat ik op de automatische piloot ging. Ik heb bijna alle politieke issues in mijn portefeuille gehad. Ik heb de hele wereld over gereisd, kreeg steeds mooiere werkkamers en ik werd op een gegeven moment fractietante: met mij kon je lief en leed delen. Het was een prachtig vak: een hondenbaan om van te houden, zoals Hans Wiegel eens zei.”