‘Totaal ongeschikt als barman’
De eerste baan maakt vaak diepe indruk en legt de basis voor later. Cabaretier Mike Boddé (1968) begon achter de bar in jazzcafé The Duke in Leiden. Met theatergroep C3 staat hij nu in het theater met de nieuwe voorstelling ‘Wil je in ons groepje?’
“Ik was net begonnen aan mijn studie Chinees in Leiden toen ik toevallig jazzcafé The Duke ontdekte. Iedere avond was er live muziek, geweldig. Eerder dat jaar was ik begonnen aan het conservatorium. Vanwege mijn gehoor was ik gestopt: ik kreeg last van allerlei bijgeluiden, ontzettend irritant en het maakte het spelen lastig. Maar vanaf het moment dat ik het Leidse café binnenstapte wist ik: ik had op het conservatorium moeten blijven.
Regelmatig trad ik zelf op in het café, dan schoof ik achter de piano. Op een gegeven moment ik had geld nodig vroeg ik de eigenaar Dick Wansink, hij was ook een bekend organisator van jazzfestivals, of ik bij hem achter de bar kon staan. Ik werkte drie avonden in de week, overdag ging ik naar college. Tenminste, als ik zin had.
Ik was met de studie Chinees begonnen omdat ik een soort fantasie had een beroemd deskundige te worden van de Chinese cultuur. De studie heb ik afgemaakt, maar in China ben ik nooit geweest. De muziek trok altijd harder.
Al snel bleek alleen dat ik totaal ongeschikt was als barman: ik kon niet fatsoenlijk tappen, niet goed rekenen en ik haalde bestellingen steevast door elkaar. Als iemand drie Bacardi-cola bestelde kwam ik aan met een jenever-chocomel, dat soort dingen. Wel werkte ik samen met een onwaarschijnlijk mooi meisje. Als zij tapte zaten er standaard allemaal vieze, oude mannetjes aan de bar. Ik moest hen dan bij wijze van spreken een natte lap in hun schoot werpen.
Talloze onvergetelijke avonden heb ik in dat café beleefd. Op muzikaal gebied, niet als barman. Omdat ik niet kon tappen werd ik al snel gedegradeerd tot glazenophaler en spoeler. Na een half jaar zei de eigenaar: ‘Stop er maar mee, ga jij maar achter die piano zitten.’ Voor mij was het écht een teleurstelling. Ik was negentien en voor het eerst kreeg ik te horen dat ik ergens niet goed in was. Tot die tijd was alles altijd vrij gladjes gegaan. Toch is de periode in The Duke heel belangrijk voor mij geweest. Ik heb er schitterende concerten gezien en muzikanten als Karel Boehlee ontmoet. Bij hen heb ik goed kunnen afkijken. En het onstuitbare verlangen om muziek te maken bleef.
Het conservatorium bleef maar knagen. Vier jaar geleden heb ik alsnog toelating gedaan. Ze vonden het buitengewoon merkwaardig dat ik op mijn veertigste weer wilde beginnen. Ze dachten dat ik het alleen voor het papiertje deed. Ik vertelde dat ik werkelijk geïnteresseerd was, en zo heb ik ze kunnen overtuigen. In drie jaar tijd heb ik de opleiding compositie afgemaakt.
Van alles heb ik in mijn werkende leven gedaan, maar door die opleiding af te maken heb ik mij op muzikaal gebied veel beter ontwikkeld. Ik denk nu veel meer van tevoren na over wat ik precies wil maken. Voorheen begon ik gewoon. Nog steeds heb ik last van bijgeluiden, maar in het theater waar de muziek zachter wordt gespeeld kan ik er wel mee leven.”