‘Jeremiah Meijer, zo noemde ik mijzelf’
Gepubliceerd in dagblad Trouw, 31 maart 2012.
De eerste baan maakt vaak diepe indruk en legt de basis voor later. GroenLinks Tweede Kamerlid Tofik Dibi (1980) begon als telefonisch enquêteur in Amsterdam.
“Tofik? Wat is dat voor een naam?, vroegen mensen mij dikwijls als ik ze opbelde voor een telefonisch interview over hun wijk. Of ze hingen gelijk op. Dat gebeurde vaker bij allochtonen die dit werk deden. Ik had al snel door dat ik beter kon bellen met een andere naam. Jeremiah Meijer, zo noemde ik mijzelf. Mijn slagingspercentage steeg meteen.
Rond mijn vijftiende begon ik als telefonisch enquêteur bij het bureau Interview NSS aan de Overtoom in Amsterdam. Het was een heel flexibel baantje in combinatie met school. Je kon werken wanneer je wilde, ook ‘s avonds. Ik werkte er gemiddeld zo’n 24 uur in de week. Bijna iedereen die een beetje extra geld nodig had om uit te gaan en kleren te kopen werkte in die tijd bij Interview NSS.
Het eerste onderzoek dat ik deed was politiek gestuurd. Ik moest mensen bellen en vragen waar ze woonden, welk type woning en over de leefbaarheid van hun buurt. Ik kwam zo in aanraking met mensen die heel boos waren over hoe het in hun wijk ging. Zodra ik mijn alias had aangenomen kreeg ik gedetailleerde verhalen te horen over de overlast die mensen ervoeren van allochtonen. Ze vertelden mij over de hangjongeren in hun portiek, maar ook over stinkende vrouwen met hoofddoeken. Iedere keer was de strekking: ‘Mijn buurt is achteruit gegaan, omdat hij zwarter is geworden.’ Er zat een enorme frustratie onder.
Jarenlang heb ik talloze baantjes gehad als telemarketeer. Zelfs nog tijdens mijn studententijd. De meest verschrikkelijke dingen heb ik gedaan; van een soeponderzoek over hoe mensen het liefst hun soep eten tot het maken van afspraken voor pensioenadviseurs.
Steeds vaker kreeg ik last van gewetensbezwaren. Toen ik bijvoorbeeld bij de klantenservice werkte van de Postcodeloterij werd ik gebeld door een vrouw. ‘Ik heb de auto gewonnen’, vertelde ze blij. Ze zei dat haar man net was overleden en dat ze zo gelukkig was dat ze voor het eerst iets had gewonnen. Ik vroeg naar haar registratienummer om te zien of het klopte. Wat bleek: de vrouw had het verkeerd begrepen. Ze had een actiefolder ontvangen waarin stond: ‘Deze auto staat al bij u in de straat.’ Heel veel vooral oudere mensen dachten daardoor dat ze gewonnen hadden. Ik heb heel lang moeten praten voor ze het begreep en gekalmeerd was.
Soms had ik het gevoel dat ik een soort therapeut was. Ik vond het interessant om te vragen: Hoe ziet uw leven eruit? Wat gebeurt er dan in uw portiek? Luisteren naar mensen vond ik veel belangrijker dan mijn target halen. Ik kreeg wel eens op mijn kop, omdat mijn gesprekken te lang duurden. Maar ik was heel goed in dit werk, en in het overtuigen van mensen.
Het werk als telefonisch enquêteur heeft me gevoed in hoe ik kijk naar de multiculturele samenleving. Die periode helpt me nog steeds bij debatten. Ik ben niet bang voor verwijten van rechts van: ‘U weet niet wat er leeft’. Ik weet dat juist heel goed; ik heb zelf altijd in zwarte wijken gewoond en ik heb talloze mensen gesproken over hun leefomgeving. Al die tijd wist ik dat ik iets met die verhalen wilde doen. Ze zijn onderdeel geworden van mijn verhaal over de multiculturele samenleving. Het verlies dat mensen ervaren wil ik benoemen en niet denigrerend wegzetten als ‘racistisch’.”