‘Het was een keiharde ontgroening’
Gepubliceerd in dagblad Trouw, 15 januari 2011.
De eerste baan maakt vaak diepe indruk. Bernard Wientjes (1943), voorzitter van de werkgeversorganisatie VNO-NCW, begon bij Wientjes BV, het familiebedrijf van zijn vader. Onlangs werd Wientjes uitgeroepen tot de invloedrijkste Nederlander.
‘Vanaf het moment dat ik uit de collegebanken kwam ben ik ondernemer geweest. Ik had me voorgenomen na mijn studie een paar jaar werkervaring op te doen in de zakenwereld. Maar toen overleed mijn vader. Als de oudste zoon van zes kinderen heb ik zijn bedrijf overgenomen.
‘Ik heb geen moment de tijd gehad om erover na te denken: Ik lag in het water en ik moest snel leren zwemmen. Wientjes BV was nog een klein bedrijf, ze produceerden onderdelen van kunststof voor alle mogelijke apparaten.
‘Vanuit Amsterdam, de stad waar ik gestudeerd had kwam ik terecht in Roden, vlakbij Groningen. Het verschil was gigantisch. Door mijn studies Rechten en Bedrijfseconomie was ik gewend te denken in organisatiemodellen en macro-economische vraagstukken. Meteen ervoer ik dat het runnen van een klein bedrijf iets heel anders is. Beslissingen worden veel meer genomen vanuit een bepaald instinct.
‘Mijn ratio kon ik opeens niet gebruiken. De eerste periode was ik vaak nerveus wanneer ik het personeel moest toespreken. Als 24-jarige had ik plotseling twintig man onder mij. Die ik moest corrigeren, en die ik soms een berisping moest geven. De werknemers waren niet zelden twee keer zo oud als ik. Het was een keiharde ontgroening.
‘Door mijn leeftijd had ik te maken met grote scepsis vanuit mijn omgeving: van de bank, klanten, maar ook van mijn familie. Mijn belangrijkste taak was om de klanten binnen te houden. Om dat te bereiken probeerde ik mijn leeftijd te verbloemen: Ik zocht bijvoorbeeld een zwaar montuur uit om ouder te lijken. Ik wilde voorkomen dat als ik bij een klant voor de deur zou staan, ze zouden vragen: ‘Waar is de heer Wientjes eigenlijk?’
‘Het duurde drie jaar toen ik besloot dat ik mijn eigen koers wilde gaan varen. Ik wilde een eigen product op de markt zetten, ik wilde geen oppasondernemer zijn. We zijn toen begonnen met het produceren van plastic badkuipen.
‘Dat was heel lastig. Badkuipen waren in die tijd gemaakt van emaille of gietijzer. Plastic had de naam goedkoop te zijn. Onze badkuipen hadden mooie kleuren en een opvallende vormgeving, maar ze waren wel van plastic, en zelfs duurder. ‘Je bent gek’, zeiden mensen me. Volgens de officiële marketingtheorieën was het inderdaad gedoemd te mislukken, maar mijn buikgevoel zei dat ik het moest doen.
‘We hebben het enkele jaren volgehouden, we hebben aan het randje gestaan. Maar net op tijd groeide de belangstelling voor de badkamer. In de jaren zestig douchten mensen vaak minder dan een keer per week. Begin jaren zeventig werd joggen populair; de badkamer werd toen interessant. Net op dat moment stonden wij klaar met onze mooie producten.
‘In mijn werk als voorzitter van VNO-NCW probeer ik nog steeds naar mijn buikgevoel te luisteren. Daarnaast luister ik nu veel naar mensen. Ik probeer een evenwicht te vinden tussen rationaliteit en emotionaliteit. Maar, als er in Den Haag iets gebeurt waarvan mijn buikgevoel zegt: ‘Dit is niet goed’, dan weet ik dat we het niet moeten doen.’