‘Een week voor het college was ik al zenuwachtig’
De eerste baan maakt vaak diepe indruk. Oud-politicus Jan Pronk (1940) begon als wetenschappelijk medewerker van econoom Jan Tinbergen. Onlangs zegde Pronk zijn lidmaatschap van de PvdA op.
“Nog voor mijn afstuderen had ik al twee aanbiedingen. Het was de tijd dat je het voor het kiezen had op de arbeidsmarkt. Ik was aangenomen voor het diplomatenklasje van Buitenlandse Zaken en daarnaast had mijn professor, Jan Tinbergen, mij gevraagd om bij zijn team te komen. Lang heb ik niet hoeven aarzelen. Tinbergen was in die tijd al een bekend econoom, hij heeft zelfs de eerste Nobelprijs voor de Economie gekregen. Ik vond zijn aanbod enorm eervol, daarnaast zag ik het als een mogelijkheid om mij verder te bekwamen als econoom.
In december 1964 studeerde ik af en op 1 januari 1965 begon ik. In het eerste jaar deed ik vooral opdrachten voor Tinbergen, onderzoek naar vraagstukken van de optimale economische orde en later deed ik mee aan de evaluatie van ontwikkelingshulpverlening. Ook liep ik mee met een docent die colleges gaf.
Na anderhalf jaar was het zover: ik zou mijn eerste college geven. De hele week was ik al zenuwachtig. Het college moest gaan over statistische vragen rond het nationaal inkomen. Maar op de dag dat het zou gebeuren werd mijn dochter geboren. Ik was in staat om toch naar de universiteit te gaan, maar de dokter en mijn vrouw zeiden dat dat absoluut niet kon. Ik belde op en zei dat mijn vrouw aan het bevallen was, dat ik niet kon komen. Een week later gaf ik mijn eerste college.
Daarna ging het mij elke keer een stuk makkelijker af. Ik begon het ook echt leuk te vinden. Tinbergen werd in die tijd veel gevraagd om te komen spreken over ontwikkelingssamenwerking, en hij kon niet aan al die verzoeken voldoen. Hij zag dat ik er veel plezier aan beleefde om in het openbaar te spreken en om veel met mensen te praten, en zo kwam het dat ik regelmatig op reis ging. De eerste keer ging ik naar India om een groep internationale studenten te begeleiden. Ik was tot die tijd niet verder gekomen dan Oostenrijk en Italië. In India had ik een vorm van cultuurschok; je hebt er alles over gelezen en opeens sta je er middenin. Aan de ene kant zag je vooruitgang, aan de andere kant lagen de mensen op straat te sterven. Die tegenstelling liet glashelder het drama van economische ontwikkeling zien. Die tegenstelling is er naar mijn mening nog steeds.
Sinds dat eerste bezoek aan India realiseerde ik me dat je niet achter je bureau moet blijven zitten. Je moet er heengaan, met je eigen ogen zien. Dat is altijd belangrijk voor mij gebleven: niet in de hotels blijven zitten, maar het veld in.
In die tijd was ik al lid van de PvdA, maar geen moment had ik erover nagedacht om de politiek in te gaan. Dat kwam pas toen Geert Ruygers, woordvoerder van ontwikkelingssamenwerking voor de PvdA, in 1970 overleed. Ik werd toen gevraagd voor de kandidatenlijst van de PvdA. En ik zei meteen ja. Niet omdat ik zo nodig de politiek in wilde, maar omdat ik het onderwerp ontwikkelingssamenwerking verder wilde helpen. Daarbij, na zes jaar aan de universiteit had ik het ook wel gezien. In het laatste jaar voelde het alsof de tijd was ingedeeld in kwartalen, in de politiek leerde ik de tijd in te delen in kwartieren.”