‘Echte loopjongens waren we’
Gepubliceerd in dagblad Trouw, 29 december 2012.
De eerste baan maakt vaak diepe indruk. Saxofonist Benjamin Herman (1968) had als tienjarige al een baantje bij de Zaanse Schans. Onlangs kwam zijn nieuwe album ‘Deal’ uit.
“Mijn tweelingbroer en ik begonnen op ons tiende bij de fotoafdeling van de Zaanse Schans. We waren net uit Londen verhuisd naar Zaandijk. Het was voor ons – en voor de busladingen toeristen die in het hoogseizoen aankwamen – een heel leuke plek. Echt een oud Nederlands dorp; met een mosterdmolen en een klompenmakerij. Bij de ingang werden alle toeristen op de foto gezet. Als ze weggingen konden ze dande foto kopen.
Mijn tweelingbroer en ik hadden de taak om met de filmrolletjes naar de doka te rennen, die zat boven de klompenmakerij. We deden de film in de ontwikkelaar, en er was iemand anders die de foto’s afdrukte. Wij namen de natte foto’s die al ontwikkeld waren weer mee naar de winkelkraam. Echte loopjongens waren we.
Tegenwoordig mogen kinderen van tien niet werken, maar in die tijd was het ook al vrij ongewoon. Al vond iedereen het volgens mij alleen maar leuk: zo’n tweeling die heen en weer rende met fotorolletjes.
We hadden het baantje gekregen van Jan Engels, hij was de eigenaar van de fotowinkel. Mijn zus had de zomer ervoor bij de Zaanse Schans gewerkt. Zij was daar erg geliefd en had veel vrienden gemaakt. Het jaar daarna is ze overleden; ze was met haar fiets onder een auto terechtgekomen. Het was een rare, moeilijke tijd voor de hele familie. Ik denk dat de man van de fotoafdeling het sneu voor ons vond, hij heeft vast gedacht: ‘Weet je wat, ik geef die tweeling een zomerbaantje. Dan hebben ze wat te doen’. Wij waren er superblij mee.
Zes dagen in de week werkten we van negen uur ‘s ochtends tot zes uur ‘s avonds. Vijf gulden per dag kregen we die eerste zomer betaald. Later – we hebben er drie zomers gewerkt – kregen we vijftien gulden per dag. Je eigen geld verdienen! Dat is mij denk ik het meest bijgebleven. We vonden dat geweldig: normaal gesproken moesten we bij onze ouders zeuren om een rijksdaalder als we iets wilden. Maar nu konden we opeens doen wat we wilden. Van ons verdiende loon kochten we plaatjes in No Fun, een punkplatenzaak op de Rozengracht in Amsterdam.
Ik speelde in die tijd al drums. De neef van eigenaar Jan Engels was Johnny Engels, de legendarische jazzdrummer. Ik weet nog dat hij dat liet vallen, en dat ik toen dacht; ik ben op een manier connected met Johnny! Een paar jaar later ontmoette ik hem ook, we hebben toen zelfs samen opgetreden. Na een week werken bij de Zaanse Schans had ik een hele trits van die groene briefjes van vijf in mijn handen. ‘Wow!’, dacht ik iedere keer. Die instelling heb ik nog steeds: ik heb mijn eigen platenlabel, alles wat met produceren te maken heeft doe ik zelf. Ik financier de ene opname met het geld dat ik met de andere opname heb verdiend. Ik hoef me nooit te verantwoorden of een evaluatie in te leveren bij wat voor commissie dan ook.”