Bureau Boven op Into the Great Wide Open
Bureau Boven, het collectief waar ik onderdeel van uitmaak, werd gevraagd om het logboek van Into the Great Wide Open te maken. We spraken onder meer The band Kitty Daisy and Lewis, we zagen straaljagers vliegen en we gingen op zoek naar de stilste plek van het eiland. Tijdens een oorverdovend concert van de Fakkelbrigade sprak ik Broeder Dieleman. Hieronder is het interview te lezen.
De minstreel van dronken psalmen
‘Steek je hand op als je in God gelooft,’ zegt Broeder Dieleman – ook wel Tonnie Dieleman (36) – aan het begin van zijn optreden bij het Armhuis op Vlieland. Hij telt tien handen. Het nummer dat hij inzet is een psalm. De persoon die raadt welke psalm het is krijgt een droge worst, belooft hij.
Even later op het Sportveld laat Dieleman zich interviewen door een paar kinderen voor de Kolderkrant. ‘Wat is je lievelingseten? Heb je ook huisdieren?’ Dieleman geeft lachend antwoord op alle vragen. Na afloop laat hij zijn nagels door twee meisjes glimmend zilver lakken. De volgende dag treedt hij ook nog met een koor van Vlielandse kinderen op.
Tot het begin van dit jaar was Broeder Dieleman alleen in Zeeuws Vlaanderen een bekende naam. Na het verschijnen van zijn debuutalbum ‘Alles is ijdelheid’ ging het hard. Inmiddels treedt hij overal in het land op. Vrij Nederland noemde zijn album ‘een van de opmerkelijkste platen die er de afgelopen jaren in Nederland zijn gemaakt’.
Zijn liedjes dragen namen als ‘Genade’ en ‘Polderevangelie’. Het zijn simpele nummers die gaan over Zeeuws Vlaanderen, over het landschap, de tradities, de mensen, maar vooral over religie. Zijn teksten zijn vaak in dialect, en voor niet- Zeeuws Vlamingen maar moeilijk te verstaan. Het doet niets af aan de schoonheid van zijn melancholisch klinkende nummers.
Haat-liefdeverhouding
Op zijn achttiende liet Dieleman zich uitschrijven bij de Vrijgemaakt Gereformeerde Kerk. “Je wordt afgewezen, ten overstaan van de hele gemeenschap, en dan zeggen ze letterlijk dat je naar de hel gaat.” Dat was niet gemakkelijk, vertelt Dieleman op het Sportveld.
Achter hem geeft de Fakkelbrigade een spetterend optreden, ze rappen en zwepen het publiek op. Wat een contrast met de nummers van Dieleman die verhalen over het kale Zeeuws Vlaanderen. Maar hij houdt ook van rap: “Ik vind dit geweldig. Ik ben ook heel erg een kind van deze tijd. Voor mij is het absoluut niet lastig om die twee werelden met elkaar te combineren. Al vinden veel mensen dat moeilijk te begrijpen.”
Inmiddels woont hij in Middelburg en werkt hij als programmeur voor een muziekpodium. Maar het land van zijn familie – die vijftien generaties op dezelfde plek bleef – laat hem niet los.
“Ik ben een afvallige, maar religie blijft mijn thema. Van mijn zesde tot mijn achttiende ben ik elke zondag twee keer naar de kerk geweest. Op school werd iedere dag uit de bijbel gelezen. Er is geen tekst die ik zo vaak heb gehoord als de bijbel. Het was mijn dagelijks werk. Ik heb vrienden die ook ex-religieus zijn. Als we dronken zijn gaan we altijd heel hard dronken psalmen zingen.”
Dieleman lacht hard. Ergens klinkt het wrang. Is hij wel eens boos geweest? Zeker, zegt hij. Die kant is er ook. Hij heeft een liefdevolle opvoeding gehad, maar de druk die religie kan uitoefenen is groot. “Het is een proces van tien jaar geweest om daarvan los te komen, en de vraag is of ik wel verlost ben?” Draagt hij daarom een kruis? Die kocht hij vorige zomer in een heel mooi klooster in Griekenland, zegt hij bijna schuldbewust. Hij stopt het turquoise sieraad snel onder zijn blouse.
Doodgraver
Hij voert geen kruistocht tegen religie. Misschien zelfs het tegenovergestelde. Hij merkt dat Christenen sterk reageren op zijn muziek: ze vinden het meestal prachtig. Het Nederlands dagblad – dé krant van Vrijgemaakt Nederland– noemde zijn album ‘balsem voor de ziel’. “Het is kennelijk mijn onderwerp, dat is gewoon zo. Iedereen kan zijn eigen betekenis erin leggen. Zelf zie ik het zo: Ik heb de taal van religie van mijzelf gemaakt. Psalmen zijn literaire meesterwerken. Ik heb ze ontdaan van alle dogma’s. En ik heb er eigenlijk mijn eigen verhaal van gemaakt, dat is voor mij heel essentieel geweest.”
Zijn nummers klinken nostalgisch en verlangend. Ruim de helft van de nummers gaan over zijn overleden moeder. Na haar begrafenis maakte hij een aantal nummers die het begin vormden van ‘Alles is ijdelheid’.
Het zware dat hij in zijn opvoeding meekreeg van de donderpreken van de predikant, het dwingende – zo mocht hij niet naar de dansfeesten van zijn middelbare school – is zeker van invloed geweest op zijn vorming tot muzikant. En het zware zoekt hij ook zelf op: “Na de tuinbouwschool heb ik een tijd graven gegraven. Op de begraafplaats konden geen machines, dus dat moest met de hand gebeuren. Ik zag het – toen al – meteen in een groter geheel. Er is haast niks dat meer over het leven gaat, dan het graven van een graf.”
Minstreel
Sinds zijn 25e woont hij niet meer in Zeeuws Vlaanderen. Hij is de eerste in een hele rij Dielemannen die de Zeeuws Vlaamse grond verliet. Maar met het verlaten kwam ook de heimwee. Misschien wel naar iets wat niet meer bestaat: het boerenleven in Zeeuws Vlaanderen heeft plaats gemaakt voor industrie en toerisme. Het geloof is er nog steeds, maar Zeeuws Vlaanderen is vooral aan het veranderen, constateert Dieleman.
Hij wil – bijna als een soort minstreel – deze identiteit vasthouden, en vastleggen voor de eeuwigheid. “Ik zing half vals, ben geen bijzonder goede muzikant. Als ik Engels had gezongen had het niks gedaan, maar in het dialect kan ik wel een bepaald gevoel overbrengen. Het gevoel van Zeeuws Vlaanderen; een gebied met een heel eigen spraak, cultuur en verhalen.”