Nooit meer rust in de klas- de genadeklap voor het speciaal onderwijs
Gepubliceerd in de Groene Amsterdammer, 23 maart 2011.
De bezuinigingen in het basisonderwijs moeten de wildgroei aan ‘rugzakjes’ terugdringen. Maar ze raken vooral de zwakste leerlingen in het speciaal onderwijs. ‘Wéér zo’n concept dat is bedacht door mensen die niets snappen van de werkvloer.’
Door Margreet Fogteloo en Roos Menkhorst
ROND HALF NEGEN stromen de leerlingen van groep 6 en 7 binnen. Een jongen begint meteen in hoog tempo voor zich uit te kwebbelen, terwijl een meisje dwingend roept: ‘Juf, juf ik móet met u praten.’ Er kleeft een kluwen kinderen om juf Laura heen. Even later kun je een speld horen vallen. Laura Roos legt uit wat er die dag op het programma staat – van rekenen tot het bestuderen van ontkiemende zaadjes in een potje. Met deze kinderen op de Eerste Nederlandse Buitenschool in Scheveningen is stuk voor stuk iets aan de hand. Voor dit type speciaal onderwijs hebben ze een diagnose als autisme, asperger, een angststoornis, selectief mutisme of een hechtingsstoornis. Pas in de loop van deze schooldag merk je dat de rust in de groep met slechts dertien kinderen schijn is. Telkens breken er bijna-brandjes uit die de juf moet blussen. Regelmatig neemt ze een kind even apart voor een gesprek. Ze staat continu op scherp en heeft als het ware ogen in haar rug. Terwijl de klassenassistente een dictee geeft, vertelt Laura fluisterend wat het verhaal achter ieder kind is. Een is een heel slimme asperger, en weet alles van treinen. Een meisje heeft een autistische stoornis en kijkt nooit iemand aan. Om haar te kunnen bereiken wanneer ze boos is, communiceert Laura soms via haar duimen met daarop een gezichtje getekend. Dan vertelt ze tegen de duimen hoe ze zich voelt. Een ander meisje met een laag IQ en autisme heeft steeds pijn in haar polsen en laat dat overduidelijk merken. Een meisje met een hechtingsstoornis dat woont in een pleeggezin staart met een broeierige blik voor zich uit. ‘Het zal thuis wel weer eens mis zijn’, zegt Laura. ‘Veel leerlingen hebben naast psychiatrische problematiek ook sociale problematiek. Sommigen komen uit probleemgezinnen. Of zijn verslaafd geboren omdat hun moeder verslaafd aan drugs was. Of hebben veel pleegouders gehad. En hij’ – ze knikt in de richting van een blonde jongen – ‘kan zonder aanleiding totaal uit zijn dak gaan. Met dat meisje, dat sinds kort op deze school zit, gaat het heel goed. Op het reguliere onderwijs huilde ze veel. Hier bloeit ze op.’ Tot enkele jaren geleden kregen hier kinderen met astma of een hartkwaal buiten les in de kuilen van de duinen rondom het gebouw. Op oude foto’s zie je groepjes kinderen in zwarte capejes luisteren naar de leraren die tegen de kou dikke jassen van paardenhaar dragen. Als ze geen les hadden, lagen ze overdag te rusten in bedden die op een rij stonden onder een afdak langs het schoolplein. Zoals zieke kinderen vroeger opknapten van de frisse zeelucht, zo gedijen deze kinderen nu in het rustgevende klimaat van het oude bakstenen gebouw en de ruisende duinentuin. Door de liefdevolle en tevens strakke aanpak van de docenten voelen de kinderen zich veilig. Zij accepteren bovendien elkaars tekortkomingen omdat iedereen gelijk is. Hier heerst de sfeer van de ouderwetse plattelandsschool onder leiding van een bevlogen docent die aandacht toont voor de grote en kleine noden van een kind, zoals wordt geschetst in de veelbejubelde Franse documentaire Être et avoir uit 2002. ‘Er leeft hier in de tuin ook een vos. Daarover heb ik een boekje gemaakt voor mijn lessen’, zegt Laura Roos. Tussen de bomen sluipen twee jongens met timmerspullen. Ze mogen even aan hun hut bouwen. ‘Deze kinderen hebben structuur nodig, anders raken ze het overzicht kwijt en gaat het totaal mis. Zie jij ze in het normale onderwijs?’
ALS HET AAN de minister ligt, gaat in het speciaal onderwijs vanaf 2012 fors het mes. Dat betekent voor deze school dat er op een budget van 1,1 miljoen euro per jaar 180.000 euro bezuinigd moet worden. Volgens directeur Hanneke Blom sneuvelen er straks waarschijnlijk drie fte’s, maar ze weet nog niet wat er precies gaat gebeuren: ‘In ieder geval wordt er een limiet gesteld aan verwijzingen naar speciaal onderwijs. En de basisscholen zullen zelf de kosten van een zorgleerling uit hun budget moeten betalen. Voor de ambulante begeleiding – contacten, overdrachtobservaties, bezoeken aan die scholen – krijgen wij geen geld meer.’ Wat haar heel erg stoort is de toon van de brief die de minister hierover onlangs naar alle scholen stuurde: ‘Over succes spreekt zij kleinerend. Wij vinden het een succes als een kind weer gemotiveerd raakt om te leren en zich te ontwikkelen. Bij ons is het continu afstemmen, zorgen voor de voorwaarden om te komen tot leren. Daarvoor is meer nodig dan een lesboekje. Het idee dat er in het speciaal onderwijs luxegevallen zitten, is beledigend. De problemen van ieder kind moeten zwaar genoeg zijn en de meeste ouders willen het liever niet. Ze hebben vaak lang geprobeerd om hun kind op een gewone school met extra begeleiding te houden. Maar voor deze kinderen gaat dat absoluut niet.’ Sinds minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Marja van Bijsterveldt harde bezuinigingen aankondigde, staat onderwijsgevend Nederland op z’n kop: 160.000 keer werd er een handtekening gezet onder de petitie ‘Stop bezuiniging van 300 miljoen op Passend onderwijs’; manifestaties werden georganiseerd. De minister is tot nu toe onvermurwbaar. In het regeerakkoord staat dat er driehonderd miljoen euro wordt gekort op onderwijs aan leerlingen die extra zorg nodig hebben. Dit geld moet vooral worden opgebracht door scholen in het speciaal onderwijs, in sommige gevallen zelfs de helft van hun inkomsten. Het idee is dat kinderen met een handicap, licht psychische problemen of gedragsproblemen zo veel mogelijk naar een gewone school gaan. ‘Passend onderwijs’ wordt dit eufemistisch genoemd. Hiervoor moeten vanaf 2012 nieuwe samenwerkingsverbanden komen van reguliere scholen en het speciaal onderwijs. In plaats van dat er naar individuele gevallen wordt gekeken krijgen zij voortaan een vast bedrag dat ze onderling moeten verdelen. Een school kan dan bij zo’n samenwerkingsverband aankloppen voor extra geld en begeleiding, die scholen verplicht moeten geven. Op deze manier wil de minister de kosten inzichtelijk maken en vooral: terugbrengen. Dat de kosten voor zorgleerlingen de pan uitrezen zal niemand ontkennen. Het aantal kinderen met een indicatie steeg van bijna negentigduizend in 2005 naar 110.000 nu. Vooral dat van kinderen met gedragsproblemen als ADHD en PDD-NOS ging explosief omhoog: van twintigduizend in 2003 naar vijftigduizend in 2009. De stijging hing samen met de invoering in 2003 van de ‘rugzakjes’. Ze zitten op een gewone school en krijgen extra geld voor begeleiding. De komende jaren verdwijnt het rugzakje in zijn huidige vorm. Zo valt de ambulante begeleiding – de hulp van deskundigen uit het speciaal onderwijs aan zorgleerlingen op gewone scholen – grotendeels weg. Ook de indiceringsplicht van leerlingen verdwijnt om ‘het stempelen’ van leerlingen tegen te gaan. In het nieuwe systeem moeten de scholen zelf zorgen voor een ‘zoveel mogelijk passende onderwijsplek’. Nu loopt de invulling van een plan voor een rugzakkind nog via de ambulant begeleider; deze is verbonden aan een Regionaal Expertise Centrum (REC), en ook deze centra komen in het nieuwe beleid te vervallen. Wéér vindt er een enorme organisatorische ommekeer in het basisonderwijs plaats. En wéér is er op de werkvloer onrust over wat docenten er aan taken bij krijgen en aan kennis moeten bijspijkeren. Het komt er in feite op neer dat er meer moet met minder geld. Het vergt weinig voorstellingsvermogen wie de prijs daarvoor gaat betalen: docenten en leerlingen. De onderwijsbonden en het onderwijzend personeel vrezen dat de plannen niet haalbaar zijn. Ook worden grote vraagtekens gezet bij de korte termijn waarop het nieuwe systeem moet ingaan. De eis om meer leerlingen met problemen naar het regulier onderwijs te krijgen ontstond al in de jaren negentig, vertelt Reineke Schoufour, mededirecteur van de Brede School De Kinkerbuurt in Amsterdam, een gewone basisschool. Schoufour zit in haar kamer op de eerste verdieping. Op de gang is het een lawaai van jewelste, de pauze is net begonnen. Ze vertelt: ‘Het begon met het project Weer samen naar school, de nadruk kwam toen steeds meer te liggen op inclusief onderwijs. Kinderen van scholen met moeilijk lerende kinderen moesten terug naar het reguliere onderwijs. Het zijn natuurlijk allemaal bezuinigingsmaatregelen: een kind in het speciaal onderwijs is drie keer zo duur. Wat er nu gaat gebeuren is vragen om dikke problemen.’ Els van der Kleij (55) vreest hetzelfde scenario. Van der Kleij zit 32 jaar in het onderwijs, sinds tien jaar is ze ambulant begeleider in de regio Noord-Holland. Ze werkt met kinderen die lichamelijk of meervoudig gehandicapt zijn. Ze stelt een plan op waarin ze kijkt wat een kind nodig heeft. Dat kan bijvoorbeeld een zachte bal zijn, een schrift met meer ruimte tussen de lijntjes of een speciale pen. Ook kan ze specialisten inzetten. Al deze diensten worden betaald uit het rugzakje. Het is een precair onderwerp: bezuinigen op de meest kwetsbare kinderen in de samenleving. ‘Dat doe je niet’, is steeds de stemming. Vanuit de beroepsgroep was er dan ook relatief weinig zelfkritiek te horen. Toch is de situatie zoals die nu is verre van perfect, geeft Els van der Kleij toe. De rugzakregeling creëerde haar eigen vraag. In de media ontstond dan ook een beeld dat er een explosieve groei van allerlei ‘modieuze’ gedragsstoornissen plaatsvond. Waar kwamen al die gevallen toch opeens vandaan? Want wat vroeger een te druk kind was, heette opeens een ADHD’er, of een ADD’er, en kinderen gingen massaal aan de ritalin. Een minder makkelijk lerend kind waaierde uit in allerlei deeldiagnoses, zoals dyslexie of dyscalculie. En ouders, die het rugzakje moeten aanvragen, zouden een diagnose met beide handen aangrijpen om hún speciale geval professioneel te ondersteunen. Van der Kleij: ‘Ik ken zeker voorbeelden van “misbruik”. Je ziet dat ouders soms verhalen aandikken om extra begeleiding te krijgen. Alle ouders willen toch het beste voor hun kind.’ Schoufour: ‘Toch zijn deze drukke kinderen zeker niet de kinderen die automatisch een rugzak krijgen. Dat is nu het beeld dat is ontstaan. Maar er moet echt wel iets aan de hand zijn met je kind. Je krijgt geen rugzak voor een opvoedprobleem.’ Op zich is het nog te begrijpen dat de minister via de geldkraan het tij probeert te keren. Maar het is te simpel om te stellen dat al die rugzakkinderen verkapte opvoedingsslachtoffers zijn. Bovenal zullen de bezuinigingen ten koste gaan van de serieuze gevallen. Schoufour: ‘Ik vrees dat kinderen met een gedragsstoornis niet meer zo snel in aanmerking zullen komen voor extra begeleiding. Een kind met ADHD krijgt nu een halve dag per week hulp bij het aanbrengen van structuur. Dat is eigenlijk niet genoeg: zo’n kind heeft dat iedere dag nodig. En daar hebben onze leerkrachten de tijd niet voor: ze staan voor een klas met 28 kinderen die allemaal aandacht nodig hebben. Als we niet de middelen en de begeleiding hebben zullen we kinderen sneller verwijzen naar het speciaal onderwijs.’ Ook Juf Laura is pessimistisch, maar dan om het omgekeerde. ‘Als onze kinderen naar het reguliere onderwijs moeten, laat je ze zwemmen. Ze houden bovendien continu een normaal leerproces op. Sommigen zullen straks thuisblijven. Dit type kind zal later zonder een goede basis vereenzamen. Als ik echt toelaat wat er achter mijn leerlingen aan leed schuilgaat, dan grijpt me dat naar de keel.’
ZOU HET OOK anders kunnen? Want met het systeem van de rugzakjes was zeker iets mis. De groei ervan gaat gepaard met een ‘enorme papierhap’, aldus Schoufour. ‘Als intern begeleider was ik bij elkaar wel zo’n zestien uur bezig om alleen een aanvraag in te dienen. Als zo’n aanvraag voor een rugzak was goedgekeurd door de Commissie voor Indicatiestelling volgden ieder jaar ook nog paginadikke rapporten. En dat maal veertien.’ Voor ieder kind maken de school en de ambulant begeleider een rapport. Daar komen dan ook nog de psychologische tests bij, een verantwoording van de kosten en jaarlijks verschillende gesprekken. ‘Scholen hebben geen zin in al dat geschrijf’, stelt Van der Kleij. ‘Ga er maar eens aanstaan, als je tien rugzakkinderen hebt.’ Per zorgkind kijken naar wat precies nodig is, dat was de bedoeling van het rugzakje. Toch komt het er in de praktijk op neer dat ieder kind, ongeacht de handicap, ongeveer hetzelfde bedrag krijgt: rond de zesduizend euro per jaar. Met dit geld kan de school extra begeleidingsuren van het eigen personeel inkopen. Daar komen dan nog de kosten bij voor het REC, zoals de ambulante begeleiding (rond de vijfduizend euro) en het materiaal. ‘Het is niet goed dat het een vast bedrag is’, zegt Van der Kleij. ‘Er zou veel preciezer moeten worden gekeken naar wat een kind nodig heeft.’ ‘In theorie moet het geld dat overblijft worden teruggestort aan het speciaal onderwijs. Toch gaat het meestal gewoon op’, aldus Schoufour. ‘We kopen er bijvoorbeeld een bijzondere step voor waar kinderen met een motorische beperking gebruik van kunnen maken. Het gaat altijd om iets waar meerdere kinderen wat aan hebben.’ Van der Kleij: ‘Maar mensen moet niet vergeten dat een rugzakje vooral veel goede oplossingen met zich meebrengt.’ Ze zit in de auto, op weg naar haar ‘rugzakkind’ Marnix Hogeweg (15). Van der Kleij kent hem al sinds zijn vijfde, hij is inmiddels toe aan zijn derde rugzak (een rugzak houd je voor drie jaar) en is niet bepaald een luxegeval. Van der Kleij heeft het hele onderwijstraject met hem meegemaakt. ‘Marnix is te vroeg geboren, tijdens de geboorte heeft hij een herseninfarct gehad. Hier heeft hij hemiplegie aan overgehouden (eenzijdig spasme – red), hierdoor werken bepaalde spieren niet goed. Ook heeft hij last van angsten, en problemen met schrijven, spreken en leren. Maar door de juiste begeleiding heeft hij het kunnen redden in het regulier onderwijs.’ In de woonkamer in Zwaanshoek zitten Marnix en zijn ouders aan tafel. Marnix is net terug uit school, hij heeft een uur gefietst: ‘Een paar jaar geleden kon ik dat nog niet, maar nu gaat het goed.’ Tien jaar geleden hadden zijn ouders niet kunnen vermoeden dat hij het tot de havo zou schoppen. Hogeweg: ‘Tot zijn vierde deed hij alleen maar “da da da”.’ Zijn ouders zagen Marnix het liefst op een normale school. Bij hun keuze kregen ze hulp van een arts aan de VU. Hij adviseerde hen een basisschool in Heemstede. Op de basisschool kreeg Marnix begeleiding van Els van der Kleij, onder meer bij schrijven en zijn evenwicht bewaren. Daarnaast had Marnix spraakles, hulp bij zijn dyslexie, zwemles via de Mytylschool en fietsondersteuning vanuit het VU-ziekenhuis. Hogeweg: ‘En natuurlijk hebben ook wij Marnix erg gestimuleerd en ondersteund. Jarenlang zag hij de wereld als een groot gevaar. Als er iets gebeurde wat hij niet had verwacht, begon hij over te geven.’ In de brugklas kreeg hij uit zijn rugzak nog huiswerkbegeleiding, een laptop en dubbele boeken, zodat hij niet iedere dag met een zware tas naar school hoefde te fietsen. Inmiddels heeft hij een groeispurt gehad en zijn de dubbele boeken verleden tijd. Hij heeft alleen nog een uur in de week begeleiding voor het vak Nederlands. Basisschooldirecteur Reineke Schoufour ziet ook voordelen van passend onderwijs: ‘Maar voor sommige kinderen is speciaal onderwijs echt nodig. Je hebt basisscholen die heel trots zijn op hun lieve “Downer”. Maar hoeveel heeft zo’n kind met het syndroom van Down eraan om op een normale school te zitten? En ook: wat vereist dat van een leerkracht? Dat er wordt bezuinigd op de rugzakjes is erg. Maar het is veel schrijnender dat er nu drie miljoen wordt weggehaald bij een groep kinderen die nooit in aanmerking zal komen voor het regulier onderwijs.’ ‘Een doof kind, een autist of een kind met een ernstig gedragsprobleem hoort natuurlijk niet in een gewone klas’, zegt Jeanet Meijs, met de portefeuille Basisonderwijs lid van het bestuur van Beter Onderwijs Nederland (BON). Deze onafhankelijke vereniging zet zich sinds haar oprichting in 2006 in voor het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs. BON stelt dat door de jarenlange opeenvolgende onderwijsvernieuwingen steeds meer kinderen met een leerachterstand de basisschool verlaten.
MEIJS WAS ZELF ruim dertig jaar werkzaam in het basisonderwijs als adjunct-directeur en leerkracht van groep 8. Ze ziet de plannen van het passend onderwijs als een onderdeel van een dramatisch neerwaarts patroon dat veel eerder is begonnen. Sinds 1985 is het onderwijsaanbod op basisscholen steeds groter en breder geworden, maar alles moet wel in de zelfde onderwijstijd gepropt worden. Daarnaast is ook het aantal maatschappelijke taken toegenomen. In de jaren negentig zijn verder allerlei vernieuwingen geïntroduceerd met het argument dat ze de kwaliteit van het onderwijs zouden verbeteren – in de praktijk bleken het bezuinigingsmaatregelen te zijn. ‘Het grootste pijnpunt in het basisonderwijs’, zegt Meijs, ‘is de kwaliteit van de meeste pabo’s. Daar is geruisloos een wangedrocht ingevoerd: het Nieuwe Leren. De studenten mogen hun eigen leervraag ontwikkelen, zelf kennis verzamelen en toepassen. De gedachte erachter is: wat er in zit komt er vanzelf wel uit. Pabo’s worden op het ogenblik voornamelijk bevolkt door meisjes met een mbo-opleiding. Uit recent onderzoek is gebleken dat zestig procent van deze pabo-studenten niet voldoende kan rekenen en spellen. Over de andere vakken wordt wijselijk niet gesproken. Geen wonder dat ze kinderen niet meer goed kunnen leren rekenen en spellen. De ontstane achterstanden in het onderwijs werden telkens aangepakt met verheffende concepten voor allerlei nieuwe innovatieve projecten en stelselwijzigingen, van bovenaf bekokstoofd door een goed verdienend leger aan onderwijsdeskundigen die de realiteit van de werkvloer volledig uit het oog verloren.’ Meijs kan er echt heel kwaad om worden. Het is een voortdurende paradox: ‘De explosieve groei op gewone scholen van kinderen met gedragsproblemen zou een luxeverschijnsel zijn. Op de vraag aan minister Van Bijsterveldt tijdens een debat in de Tweede Kamer waar die explosieve groei van probleemleerlingen vandaan komt, antwoordde ze: “We weten nu meer dan vroeger, de samenleving is complexer geworden en te veel kinderen krijgen ten onrechte een ‘stempeltje’.” Nee, zeg ik dan, al veel eerder is er op speciaal onderwijs gekort waardoor meer zorgleerlingen in het gewone onderwijs kwamen. Dat heeft een wissel getrokken op de andere kinderen en leerkrachten. Gewone leerkrachten ontbreekt het vooral aan specifieke kennis, ruimte of geld om deze kinderen goed te begeleiden. De klassen zijn te groot. De juf werd een coach. Er moest adaptief onderwijs gegeven worden en onderwijs op maat in plaats van goed, gestructureerd klassikaal onderwijs.’ Ze vervolgt: ‘Adaptief onderwijs is dat kinderen zo vroeg mogelijk zelfstandig leren werken en leren samenwerken. Die losse werkwijze is voor minder slimme of minder sociaal handige leerlingen – met name ook jongens die van nature beter functioneren in gestructureerd en klassikaal onderwijs – en migrantenkinderen ongeschikt. Zo veroorzaak je grote achterstanden in kennis en enorme frustraties. En breder: op den duur een sociale onderklasse die in de maatschappij uit de boot valt. Ik zie een structureel patroon: de toename van zorgleerlingen en gewone kinderen met een forse leerachterstand loopt in de pas met de vele onderwijsvernieuwingen van de afgelopen decennia. En ja, er wordt overgediagnosticeerd. Jonge juffen klampen zich vast aan toetsen en testen. Kinderen zitten vaak in te prikkelrijke lokalen. Er is nooit meer rust in een klas. We maken die kinderen druk.’ Meijs kan het weten, want ze gaf veertig jaar geleden les op een grote lagere school in Amsterdam-Oost met voornamelijk kinderen van ongeschoolde havenarbeiders. Die school is nu de grootste zwarte school van Amsterdam. Daar deed ze naast stevig lesgeven ook veel ‘leuke’ dingen. Haar leerlingen zijn met voldoende bagage in de maatschappij terechtgekomen. Ze komt regelmatig oud-leerlingen tegen. Ze kunnen nog de spellingregels opnoemen, die ze aanleerde met een dansje en zeggen: ‘Juf, van u heb ik goed leren spellen’, en dan weten ze het dansje nog. ‘Vroeger had je ook grote klassen met wel veertig leerlingen’, zegt ze, ‘maar je wist precies wat ieder kind kon. Zwakkere leerlingen kregen extra instructie en hulp en de echte probleemleerlingen werden doorverwezen naar het speciaal onderwijs.’ Meijs had gedacht dat er door het rapport-Dijsselbloem (2008), waarin ondubbelzinnig werd aangetoond dat de overheid haar kerntaak om voor deugdelijk onderwijs te zorgen ernstig verwaarloosd had, het een en ander in het onderwijs zou veranderen. ‘Maar het gaat allemaal gewoon door, de fusies, de ideologisch gestuurde plannen en geldverspilling aan allerlei didactische en pedagogische methodieken. Rond passend onderwijs is een hele zorgindustrie ontstaan om de juffen aan te sturen. Veel geld verdwijnt in de dikke kleilagen van managers, onderwijskundige bestuurders en didactische adviseurs. Sommige bestuurders hebben zichzelf dikke salarissen boven de Balkenende-norm gegeven. En veel geld gaat op aan reisjes van bestuurders naar het buitenland om zogenaamd inspiratie op te doen en van elkaar te leren. Leerkrachten moeten zélf goede verhalenvertellers zijn, daar hoef je echt niet voor naar Kenia.’ ‘En natuurlijk zou het prachtig zijn als alle kinderen, ongeacht hun handicap of stoornis, in een gewone klas konden meedraaien. Maar dat kan alleen, zoals bijvoorbeeld in Canada en in de Duitse deelstaat Hessen, binnen optimale omstandigheden. Kleine klassen met specifiek daartoe opgeleide docenten. Passend onderwijs vind ik dan ook een misleidende term. In werkelijkheid komt het neer op totale afbraak van het speciaal onderwijs, en de bezuinigingen geven de genadeslag. Het wordt in het reguliere onderwijs nóg onrustiger, het veroorzaakt nog meer bureaucratie, het kost nog meer tijd aan overleg. Er komen nóg meer mensen in het gebouw. De juf komt niet meer aan gewoon lesgeven toe. Basisscholen worden zorginstellingen, vooral in de grote steden. Het doet iedere leerling te kort.’